Atmananda Krishna Menon – Het directe pad van non-dualiteit
Inleiding
Mijn leermeester was Alexander Smit en zijn leermeester was Nisargadatta. Samen met Ramana Maharishi en Krishna Menon worden zij als “de grote drie” van de Advaita Vedanta in de twintigste eeuw gezien. Nu is er over de eerste twee meer dan genoeg informatie te vinden – maar over Krishna Menon helaas veel minder. Hij is de schrijver van twee (dunne) boekjes: Atma Darshan en Atma Nivriti. Het leek me een goed idee om een korte biografie te schrijven, plus een wat diepere bespreking van zijn werk, ook al zijn er waarschijnlijk maar een stuk of vier mensen geïnteresseerd. Het lezen van de boeken van Krishna Menon had indertijd een diepgaand effect op mij, dus wie weet, verleidt deze korte inleiding ook weer iemand anders om zijn werk zelf te lezen.
Biografie van een huisvader-goeroe
Sri Atmananda Krishna Menon (1883–1959) was een Indische wijze en Advaita Vedanta-filosoof, beschouwd als één van de grote non-dualistische leraren van de twintigste eeuw. Hij werd geboren als P. Krishna Menon op 8 december 1883 in Peringara, Kerala, in een traditioneel geschoolde Brahmaanse familie. Menon studeerde rechten en begon een loopbaan als advocaat en later als politie-inspecteur in de deelstaat Travancore (het huidige Kerala). Ondanks zijn wereldse verplichtingen hield een diep spiritueel verlangen hem bezig: hij bad vurig om een authentieke leermeester (satguru) te ontmoeten. Deze bede werd verhoord toen hij in 1919 Swami Yogananda ontmoette (niet te verwarren met Paramahansa Yogananda). Tijdens een nachtelijk gesprek met deze reizende sannyasin werden al Menons vragen beantwoord en was hij diep onder de indruk van de volmaakte nederigheid van de monnik – een ontmoeting die hij omschreef als iets dat zijn ego “volledig verlamde”.
Slechts enkele jaren later, in 1923, bereikte Krishna Menon zelfverwerkelijking – hij “realiseerde zijn ware aard” – en nam de naam Sri Atmananda aan. “Atmananda” betekent vreugde in het Zelf, een passende naam gezien zijn inzicht in het oneindige Zelf. Vanaf dat moment begon hij Advaita-onderricht te geven, aanvankelijk naast zijn werk. Hij bleef tot 1939 werkzaam bij de politie, en merkte eens op dat een veeleisende loopbaan vol verleidingen en tegenslagen juist een ideaal oefenterrein voor spirituele groei kan bieden. Inderdaad leefde Atmananda een huiselijk leven: hij had een vrouw en drie kinderen en koos er bewust voor geen afstand te doen van de wereld. In tegenstelling tot traditionele asceten geloofde hij dat enkel het ego moest worden prijsgegeven voor bevrijding – niet het gezin of de carrière. Spirituele realisatie die midden in het drukke dagelijks leven wordt bereikt, achtte hij zelfs krachtiger en definitiever dan inzichten opgedaan in de beschermde atmosfeer van een ashram.
Atmananda vestigde zich na zijn pensionering op het familie-landgoed Anandawadi aan de Pampa-rivier en wijdde zich volledig aan het onderrichten van non-duale wijsheid. Zijn faam groeide mondjesmaat. Hoewel hij lokaal bekendstond als Gurunathan (Eerwaarde Leraar) onder discipelen, bleef Atmananda lange tijd relatief onbekend buiten India. Toch werd hij hoog aangeslagen door sommige tijdgenoten. Zo bezochten westerse zoekers als Paul Brunton en mytholoog Joseph Campbell hem, en ook Ramana Maharshi sprak met respect over Atmananda. Menon overleed op 14 mei 1959 in Trivandrum, Kerala. Na zijn dood zetten enkele van zijn naasten zijn werk voort: zijn oudste zoon K. Padmanabha Menon (bekend als Sri Adwaya breidde de leer verder uit tot zijn overlijden in 2001, en leerlingen zoals John Levy en de Nederlandse Wolter Keers brachten Atmananda’s gedachtegoed naar het Westen. Vandaag de dag wordt Atmananda, samen met Ramana Maharshi en Nisargadatta Maharaj, gerekend tot de “grote drie” van moderne Advaita-leraren die de kern van non-dualiteit op directe en oorspronkelijke wijze hebben overgebracht.
Atma Darshan en Atma Nivriti: een moderne Upanishad
(voor een volledige opsomming van zijn werk: zie onderaan dit artikel)
Atmananda Krishna Menon schreef twee dunne boekjes die de essentie van zijn leer bevatten: Atma Darshan (“Schouwen van het Zelf”) en Atma Nivriti (grofweg “Vervulling in het Zelf”). Deze werken, gepubliceerd in respectievelijk 1945 en 1951, zijn oorspronkelijk in het Malayalam geschreven en door Atmananda zelf vertaald naar het Engels. Samen vormen zij in feite een moderne Upanishad, een hedendaagse “vedische” tekst die net zo definitief en direct is als de klassieke Upanishads uit de Vedanta-traditie. Atmananda’s boeken zijn geen commentaar op bestaande geschriften, maar een reeks heldere uitspraken die rechtstreeks ontsproten lijken te zijn aan “altijd vers Bewustzijn” – een frisse openbaring van non-duale waarheid in de 20e eeuw.
Atma Darshan bestaat uit korte hoofdstukken in een mengeling van proza en vers, waarin Atmananda de lezer stap voor stap voert naar de erkenning van het ware Zelf. Met een bijna wiskundige precisie toont hij dat alles wat wij als “buiten onszelf zien”– de wereld, het lichaam en zelfs de gedachten in de geest – onlosmakelijk onderdeel is van onze eigen bewustzijnsnatuur. Het Universele (de uiterlijke werkelijkheid) wordt daarin herleid tot het Individuele: tot dat wat wij zelf in wezen zijn. In duidelijke bewoordingen ontleedt Atmananda onze ervaring en maakt hij inzichtelijk dat elk object slechts verschijnt binnen het kennen, en dat er buiten bewustzijn om niets gekend of ervaren kan worden. Zo leidt Atma Darshan de zoeker ertoe in te zien dat het kenvermogen (Bewustzijn) primair is en de basis vormt van alle verschijnselen. Zoals Atmanan het zelf krachtig uitdrukt: “Wanneer je zegt dat je een object ziet, zie je alleen het dode deel van het object. Het Bewustzijns-deel, dat als enige leeft, kan nooit gezien worden”. Met andere woorden: onze eigen bewuste aanwezigheid verleent werkelijkheid en leven aan alles wat wij ervaren. Dit inzicht verschuift de aandacht radicaal van het waargenomene naar de waarnemer. Atmananda benadrukt keer op keer dat niet het lichaam of de gedachte daadwerkelijk leeft – die “sterven” immers op het moment dat een waarneming of gedachte verdwijnt – maar dat het innerlijke “Ik-principe” als enige constant en levend is, alle ervaringen verlichtend en overstralend. In Atma Darshan zet hij daarmee de non-duale visie uiteen: de wereld ontleent zijn realiteit aan degene die haar kent.
Atma Nivriti, geschreven enkele jaren later, bouwt verder op deze visie en verdiept de leer verder. Het poogt ook om resterende vragen weg te nemen en kijkt kritisch naar subtiel verkeerde opvattingen die bij de lezer kunnen opkomen. Zo gaat hij bijvoorbeeld in op kwesties als: Hoe kan zien plaatsvinden zonder een afzonderlijke ziener of daadwerkelijk object? Of: Wat is het verschil tussen Zelf-kennis en alledaagse kennis?. Atma Nivriti benadert dezelfde waarheid vanuit nieuwe hoeken en soms een nog hoger perspectief, om eventuele conceptuele obstakels op te ruimen. In de bijlagen van dit boek voegde Atmananda drie korte essays toe – “I” (Ik), “Witness” (Getuige) en “World” (Wereld) – waarin hij haarscherp uiteenzet wat deze begrippen in zijn leer betekenen. Bijvoorbeeld legt hij uit dat het alledaagse “ik” bij zuivere introspectie niets anders blijkt te zijn dan onbeperkt Bewustzijn – een inzicht dat voorkomt dat we het idee “bewustzijn” weer tot een vaag object maken, en het terugbrengt tot onze intieme subjectieve realiteit. Evenzo definieert hij de Getuige (Sakshi) als een tussenstap: de onpersoonlijke kenner van gedachten en waarnemingen, die uiteindelijk zelf oplost in het Absolute zodra men die laatste identificatie overstijgt. Deze bijlagen geven de lezer extra handvatten om Ik, Getuige en Wereld te begrijpen vanuit Atmananda’s unieke directe perspectief. Later zou Rupert Spira deze begrippen regelmatig bespreken.
De kracht en subtiliteit van Atmananda’s taal komen in beide boeken duidelijk tot uiting. Zijn stijl is uiterst puntig, exact en tegelijkertijd speels van logica. Op papier “danst” Atmananda als het ware tussen twee benaderingen: de ene keer benadrukt hij dat Bewustzijn volledig verschilt van het object (om de zoeker te helpen niet langer met objecten te versmelten), en even later toont hij dat objecten niets anders dan Bewustzijn zijn (om elke neiging tot dualistisch denken te doorbreken). Zo staat er in Atma Darshan (hoofdstuk 10) eerst: “Bewustzijn is verschillend van zijn object en terwijl objecten variëren, blijft Bewustzijn constant”, en niet veel later in datzelfde hoofdstuk: “Objecten kunnen nooit gescheiden worden van Bewustzijn zelf... Ze hebben geen onafhankelijk bestaan en zijn daarom niets anders dan Bewustzijn.”. Deze schijnbaar tegengestelde uitspraken vormen geen contradictie, maar twee perspectieven die elkaar aanvullen in het dienen van het uiteindelijke inzicht. Atmananda speelt met taal en logica als een wijze die precies weet waar de leerling aan gehecht kan raken. Wanneer we geneigd zijn te blijven hangen in het onderscheid tussen de getuige en het geziene, drukt hij ons op het hart dat de afscheiding illusoir is; maar zodra we verzinken in een vaag idee van “alles is één”, herinnert hij ons eraan scherp te onderscheiden tussen het Onveranderlijke en het veranderlijke. Deze virtuoze taaldans heeft een doel: onze geest bevrijden van alle fixaties, zodat we direct kunnen zien waarnaar de woorden verwijzen. Menig zin van Atmananda heeft de helderheid van een bliksemschicht. Zo stelt hij onomwonden: “Ātma is de enige Werkelijkheid. Het lichaam is volstrekt onwerkelijk.” En elders: “Derhalve is de wereld niet – zij is nooit geweest en zal nooit zijn.”. Zulke uitspraken kunnen in één klap alles wat we voor realiteit hielden op losse schroeven zetten. Atmananda’s woorden snijden als een diamant door onze concepten heen – maar ze doen dat zonder ooit mystiek of zweverig te worden. Integendeel, de toon blijft nuchter, exact en uitnodigend tot verificatie.
Contemplatie en effect: Atma Darshan en Atma Nivriti zijn bedoeld om gelezen én doorzien te worden. Deze geschriften zijn geen theoretische verhandeling maar een directe sādhanā (spirituele oefening) op zich. Atmananda moedigt de lezer aan om iedere zin op zichzelf te betrekken en na te gaan: Is dit in mijn eigen ervaring waar? Zo kan het gebeuren dat bij het herhaaldelijk, aandachtig lezen van een passage, plotseling een verschuiving in bewustzijn plaatsvindt – een moment van non-duale herkenning. Atmananda’s leerlingen benadrukken dat de kracht van deze teksten ligt in het ervaringsgerichte karakter: wie zich open en eerlijk inlaat met de aanwijzingen, kan gevoelsmatig gaan proeven wat ermee bedoeld wordt. De taal is dus kristalhelder, maar niet bedoeld als droge kennis; ze is eerder als een vinger die naar de maan wijst. Uiteindelijk moet de lezer zelf kijken. Atmananda zelf zei: “De Waarheid gaat naakt in je naar binnen, niet via taal als zodanig.”. Met andere woorden, de woorden worden pas levend op het moment dat we ze in stilte laten zinken en de waarheid erachter direct laten binnenkomen. Wie deze boekjes met contemplatieve aandacht leest, merkt dat Atmananda tussen de regels door een beroep doet op onze eigen aanwezigheid. In die zin werken Atma Darshan en Atma Nivriti als een spiegel waarin het tijdloze Zelf herkenbaar wordt.
Het directe pad binnen Advaita Vedanta
Atmananda’s leer wordt vaak “The Direct Path” genoemd – de directe weg – binnen Advaita Vedanta. Daarmee bedoelde hij een onmiddellijke herkenning van het Zelf, zonder de omwegen en voorbereidingen die in meer traditionele spirituele paden gebruikelijk zijn. Zijn benadering staat in contrast met het “graduele pad”, waar men via jarenlange discipline, zuivering, devotie en studie stap voor stap naar Verlichting toewerkt. Atmananda’s standpunt was radicaal: in feite is het non-duale Zelf (ātman) nú al volledig aanwezig, en slechts onwetendheid verhult die waarheid. Daarom hoeven we in wezen niets te bereiken of te worden, maar enkel dat wat de waarheid verhult te doorzien. Dit is de rechtstreekse benadering die hij onophoudelijk onderwees. Zoals hij het kernachtig uitdrukte: “Objectiviteit, in welke vorm dan ook, is de enige belemmering tot Waarheid.” Alles wat een “object” is – hetzij een ding, een gedachte, een gevoel of zelfs een idee van God – staat als het ware tussen ons en de waarheid, omdat we het als iets externs of anders zien. Zodra die objectivering stopt, blijft de waarheid vanzelf over: het zuivere, objectloze Bewustzijn dat we in essentie zijn. Dit is geen louter filosofisch standpunt, maar een direct te testen werkelijkheid. Atmananda’s sādhana bestond er dan ook uit leerlingen te helpen al het objectieve te absorberen in de ultieme subjectiviteit. Elk fenomeen, hoe verheven ook (zelfs de hoogste extase of een glimp van “God”), beschouwde hij als objectief in vergelijking met de uiteindelijke kenner. Niets minder dan de absolute Subjectiviteit – het pure “Ik-ben” zonder eigenschappen – kon voor hem de definitieve werkelijkheid zijn. Deze nadruk op het subjectieve Bewustzijn als enig vaststaand gegeven is de rode draad door al zijn onderricht.
Hoe zag dit directe pad er in de praktijk uit? Atmananda’s aanpak is te omschrijven als een vormeloze, onderzoekende meditatie midden in het leven. Hij startte steeds bij de directe ervaring van de zoeker, hier en nu. In plaats van kosmologische verklaringen te geven of te spreken over onzichtbare godheden, begon hij bij het evidente: datgene wat we zeker weten, namelijk dat “Ik besta” en “Ik ben me bewust”. Van daaruit keerde hij de gebruikelijke focus om. Normaal gaat onze aandacht voortdurend uit naar objecten en gebeurtenissen, maar Atmananda liet zien hoe elk object eigenlijk naar ons wijst. Alles wat verschijnt, verwijst naar datgene voor wie het verschijnt. Zo onderwees hij bijvoorbeeld dat een object als het ware roept: “Jij, jij, jij! – ‘ik’ ben hier alleen vanwege jou die mij waarneemt”. Zodra we onze positie omdraaien en gaan staan als Bewustzijn zelf, verdwijnt het object als zelfstandige entiteit – het “pleegt als het ware zelfmoord”. Met zulke beeldrijke voorbeelden maakte hij duidelijk dat alle vormen pas tot leven komen dankzij onze aandacht, en dat ze geen onafhankelijk bestaan bezitten los van het bewustzijn dat ze kent.
Concreet begeleidde Atmananda zijn studenten door een aantal logische contemplatieve stappen. Ten eerste bracht hij, in zijn eigen woorden, “het Universele onder in het Individuele”. Daarmee wordt bedoeld dat je inziet dat de zogenaamde buitenwereld, inclusief het eigen lichaam en denken, niets anders is dan een verscheidenheid aan verschijnselen binnen jouw bewuste gewaarzijn. Dit is een vorm van dr̥k–dr̥śya viveka (onderscheid tussen ziener en geziene): wat je kunt waarnemen (zelfs je lichaam en je gedachten) ben jij niet – het zijn objecten, veranderlijk en waarneembaar, terwijl jij de onveranderlijke ziener bent. Hiermee vestigt zich op natuurlijke wijze een gevoel van Getuige-zijn: het besef de stille observeerder te zijn van alle fysieke en mentale verschijnselen. Atmananda moedigde aan dit Getuige-bewustzijn te “stabiliseren” – met andere woorden, herhaaldelijk te rusten als de aanwezigheid van bewustzijn die je bent, terwijl gedachten, emoties en prikkels komen en gaan. Op den duur leidt dit tot een verschuiving in identiteit: men gaat zich niet langer primair zien als “ik ben dit lichaam/deze persoon die dingen ervaart”, maar als het Bewustzijn waarin alles ervaren wordt. Ten slotte zei Atmananda dat zelfs de subtiele identificatie met de positie van “Getuige” oplost, zodra die volledig gevestigd is. De getuige versmelt met het zuivere Zijn. Dan is er geen gevoel meer van “ik ben iets dat getuige is van iets anders”; alle dualiteit tussen waarnemer en waargenomene verdwijnt. Wat overblijft is een toestand van bewust Zijn, zonder tweede. Dit komt overeen met wat in Advaita turiya (de “vierde” staat voorbij waken, dromen en diepe slaap) of sahaja (natuurlijke zelf-gewaarzijn) wordt genoemd. Atmananda noemde het het besef van het “echte Absolute” of het ultieme ‘Ik’-principe.
Kenmerkend voor Atmananda’s directe pad is dat geen enkel aspect van het leven wordt buitengesloten. Omdat juist de dagelijkse ervaringen aangegrepen worden om naar het Zelf te wijzen, hoeft men zich niet terug te trekken uit de wereld. Zoals we zagen leefde Atmananda zelf midden in de maatschappij en zag hij de onrust van het leven niet als hindernis maar als hulp: iedere vermeende “afleiding” is een nieuwe kans om het Bewustzijn erin te herkennen. Er wordt verteld dat hij tijdens zijn eigen vroege training eens probeerde te mediteren in stilte, maar zich ergerde aan het lawaai van een passerende paard en wagen. Plots drong het inzicht tot hem door: waarom die stilte buiten mij zoeken? Zelfs dat geluid, hoe storend ook, kon hem iets leren als hij het juist verstond: “Is het niet zo dat zelfs het lawaai dat ik hoor naar Mij wijst? Het geluid helpt mij, het wijst naar het Bewustzijn dat ik ben. Laat alle verstoringen maar komen – ze kunnen mij niets doen!”. Vanaf dat moment zag hij niets meer als afleiding. Deze houding droeg hij over op zijn leerlingen. Objecten of prikkels hoef je niet te vrezen of te vermijden; zie eenvoudigweg wat ze je laten zien – namelijk dat jij als kennen aanwezig bent, ongehinderd, onaangetast. Zo wordt het leven zelf de leermeester. Elk moment, prettig of pijnlijk, wordt onderdeel van de meditatie, totdat de scheidslijn tussen “meditatie” en “wereld” volledig vervaagt.
Hoewel Atmananda’s aanpak zeer vrij was, zag hij wel het belang in van een juiste begeleiding. Hij vond zichzelf geen “guru” in de zin van een aanbeden autoriteit, maar hij wist uit eigen ervaring dat een karana-guru – een leermeester die zelf in waarheid gevestigd is – onmisbaar kan zijn om de zoeker te wijzen op blinde vlekken. Zelf had hij die beslissende aanwijzing van zijn guru ontvangen, en hij diende op zijn beurt als zo’n karana-guru voor zijn volgelingen. Toch benadrukte hij dat uiteindelijk alle autoriteit bij het Zelf zelf ligt: een echte leraar helpt je slechts je eigen innerlijke leraar te ontwaken. In feite is Atmananda’s Direct Path de weg van het onmiddellijk inzien (aparokṣānubhūti): niets wordt via tussenpersonen of symbolen ervaren, maar alles rechtstreeks in het Licht van bewustzijn zelf. Hierdoor verschilt zijn leer ook subtiel van sommige klassieke Advaita-interpretaties. Bijvoorbeeld was Shankara (de 8e-eeuwse grondlegger van Advaita Vedānta) voorzichtig in het beschrijven van de wereld als māyā (illusie): volgens Shankara was de wereld “ondoorgrondelijk, niet werkelijk maar ook niet volstrekt niets” – iets dat alleen vanuit Brahman te begrijpen is. Atmananda vond zulke nuance slechts relevant voor hen die het echte Ik (het Zelf) nog niet gezien hebben. Voor wie in het Subject gevestigd is, is de wereld zonneklaar niets anders dan een projectie van het Zelf, en daarmee van geen eigen realiteitswaarde. Hij was op dat punt radicaler en directer dan veel traditiegetrouwe leraren – vergelijkbaar in radicaliteit met de oude Ashtavakra Gita – omdat hij geen enkele concessie wilde doen aan het idee van een objectieve wereld buiten het Zelf. Deze directheid kon confronterend zijn, maar voor de rijpe zoeker was zij bevrijdend.
Vergelijking met Ramana Maharshi en Nisargadatta Maharaj
Atmananda Krishna Menon wordt vaak in één adem genoemd met Sri Ramana Maharshi en Sri Nisargadatta Maharaj, twee tijdgenoten die eveneens voor non-duale verlichting stonden. Elk van deze drie leraren belichaamde de Advaita-visie op eigen wijze, en hun benaderingen worden daarom graag vergeleken door spirituele beoefenaars. Alle drie wezen zij op de directe herkenning van het Zelf als hier en nu aanwezig. Toch legde ieder andere accenten in methode en taalgebruik, wat deels voortkomt uit hun verschillende achtergrond en persoonlijkheid.
Ramana Maharshi (1879–1950) geldt als de stille wijze van Arunachala, die op 16-jarige leeftijd spontaan het Absolute realiseerde zonder tussenkomst van een leraar. Na zijn ontwaken bracht Ramana het grootste deel van zijn leven zwijgend of in korte bewoordingen door aan de heilige berg Arunachala in Zuid-India. Zijn voornaamste onderricht was de weg van ātma-vichāra ofwel zelfonderzoek: het indringend navragen van de eigen identiteit met de vraag “Wie ben ik?”. Ramana’s methode was uiterst eenvoudig: keer met je aandacht steeds terug naar de bron van het ik-gevoel, en laat alle andere gedachten los. Uiteindelijk zal de ik-gedachte (ego) oplossen in zijn oorsprong, het Hart, waar slechts pure Zijn en Bewustzijn overblijft. Ramana benadrukte minder een filosofische analyse van ervaringen, maar meer de innerlijke gerichtheid op het “Ik Ben”. Hij leerde dat elke gedachte of ervaring verankerd is in het fundamentele gevoel van bestaan, en door daarop te focussen, valt de wereld spontaan weg. Uniek aan Ramana was ook zijn stilte: hij sprak weinig en zei dat māuna (stilte) de puurste lering is. Veel van zijn discipelen getuigden dat enkel in zijn aanwezigheid verkeren al een diepe vrede en inzicht teweegbracht. Waar Atmananda als politie-inspecteur de dialoog en logica gebruikte, gebruikte Ramana vooral de kracht van innerlijke stilte en directe vraagstelling. Dat wil niet zeggen dat Ramana’s woorden minder exact waren – hij kon zeer scherp formuleren als het moest – maar hij vertrouwde erop dat de waarheid zichzelf openbaart aan wie de aandacht naar binnen keert. Traditionele devotie of rituelen kende hij geen absolute waarde toe; hij zag ze hooguit als hulp die vanzelf wegvalt zodra men dicht bij de Zelf-ervaring komt. In vergelijking met Atmananda’s expliciete uiteenzettingen, is Ramana’s boodschap bijna naakt: hij herleidt álles tot de vraag “Wie is degene die dit ervaart?” en nodigt uit in die bron te rusten. Toch is de kern die ze beiden aanwijzen identiek: Ramana’s “Ik”-bewustzijn is Atmananda’s “I-principle”, en het uiteindelijk gerealiseerde.
Nisargadatta Maharaj (1897–1981): Nisargadatta, een sigarettenverkoper uit Mumbai, bereikte verlichting na intensieve toewijding aan zijn guru. Zijn onderwijs bestond uit krachtige, soms confronterende dialogen met bezoekers, vastgelegd in het beroemde boek I Am That. Nisargadatta legde de nadruk op het gevoel “Ik ben”: blijf daarbij, zonder toevoegingen (neti neti), totdat het oplost in het Absolute. Zijn stijl was direct en scherp; hij duldde geen conceptuele omzwervingen. Net als Atmananda was Nisargadatta een gewone huisvader en bewees hij dat het hoogste inzicht onafhankelijk is van uiterlijke levensstijl.
Overeenkomsten en verschillen: Alle drie de leraren wijzen uiteindelijk naar hetzelfde onbegrensde Bewustzijn als onze ware natuur. Ramana deed dit via innerlijke stilte en de vraag “Wie ben ik?”, Nisargadatta via de onafgebroken focus op het zuivere zijnsgevoel “Ik ben”, en Atmananda via een reeks directe inzichten in de aard van ervaring en bewustzijn. Ramana’s aanpak kan worden gezien als meer intuïtief naar binnen keren, Atmananda’s als helder ontleden en doorzien, Nisargadatta’s als een compromisloze onthechting van het valse. Toch is de essentie één: zodra de zoeker het Zelf direct ervaart, verstommen alle methoden.
Interessant is dat deze wijzen elkaars authenticiteit erkenden – zo stond Atmananda in hoog aanzien bij Ramana Maharshi en brachten westerse auteurs zoals Paul Brunton en John Levy de inzichten van zowel Ramana als Atmananda naar het Westen. Hun verschillende vormen van uitdrukken bieden moderne zoekers uiteenlopende ingangen tot non-dualiteit: de een vindt misschien meer resonantie in Ramana’s hartgerichte eenvoud, de ander in Nisargadatta’s radicale ontkenning, of in Atmananda’s lucide taal en logica. Uiteindelijk vullen deze benaderingen elkaar aan en bevestigen ze dezelfde waarheid. Ze laten zien dat non-dualiteit zowel in monastieke stilte, in de bazaar van Bombay, als aan de familiehaard in Kerala even stralend aanwezig kan zijn. Voor de serieuze beoefenaar bieden Ramana, Atmananda en Nisargadatta daarmee een drieledig perspectief op de ene Realiteit – een uitnodiging om voorbij alle paden de Padloze Waarheid van het Zelf te herkennen.
Slotbeschouwing
In Atmananda Krishna Menon’s leer komt Advaita Vedanta tot leven in directe ervaring. Zijn woorden zijn vingerwijzingen die de lezer keer op keer naar binnen richten, naar dat wat nooit verandert. Dit essay heeft geprobeerd zowel informatief als contemplatief te zijn – in de geest van Atmananda’s benadering. Uiteindelijk draait het niet om de hoeveelheid kennis, maar om het zien. Wanneer we nu, op dit moment, even pauzeren en onze aandacht naar de bron van onszelf brengen, ontdekken we misschien een glimp van het stille Zijn dat Atmananda zo helder beschreef. Zoals hij zijn bezoekers vroeg: “Waar ben je, tussen twee gedachten in?”. Dat ogenblik van pauze, van objectloze aanwezigheid, is een venster naar het non-duale bewustzijn.
Atmananda’s nalatenschap is een kristalheldere verwoording van het Directe Pad: een pad dat geen pad is, maar een onmiddellijke herkenning van dat wat altijd al het geval was. Voor de toegewijde zoeker kan zijn teaching dienen als spiegel en lamp tegelijk – een spiegel die het Zelf weerspiegelt, en een lamp die de duisternis van onwetendheid verdrijft. Uiteindelijk nodigt Atmananda ons uit tot de eenvoudigste maar diepste realisatie: “Ik ben niet in vrede, ik bén Vrede. Ik ben niet een persoon die bestaat, ik bén het Bestaan.”*. Door ons te richten op deze directe ervaring van het Zelf, ontdekken we dat de essentie van non-dualiteit hier-en-nu aanwezig is. Reflectie over deze woorden is daarmee niet louter intellectueel – het is zelf een vorm van meditatie. In die stille herkenning, hoe vluchtig ook, proeven we de bevrijding waar Atmananda op doelde. Dat is de ultieme uitnodiging van zijn leer: dat we onszelf herkennen als de tijdloze, onbeperkte ruimte van Bewustzijn – het ene Zelf dat non-duaal, onverdeeld en volkomen vrij is.
Volledige opsomming van alle gepubliceerde werken van Krishna Menon
Menon publiceerde tijdens zijn leven verschillende boeken. Nitya Tripta (S. Balakrishna Pillai), een van zijn discipelen, voegde een bibliografie en publicatiegeschiedenis toe aan het einde van een verzameling van Menons leringen.
Radhamadhavam werd in 1919 gecomponeerd. Een getypte, spiraalgebonden Engelse vertaling werd in 1958 door John Levy gecopyright. Op de titelpagina staat: "Deze verzen werden ongeveer 36 jaar geleden door de auteur gecomponeerd ... . Ze zijn alleen voor privégebruik en mogen onder geen beding worden gepubliceerd." Niettemin werd volgens Tripta datzelfde jaar uiteindelijk een gecorrigeerde en goedgekeurde versie gepubliceerd. Het werd in 1983 herdrukt door Advaita Publishers.
Atmaramam werd in 1935 gepubliceerd. Het is beschreven als "een voortzetting van Radhamadhavam op de ladder van spirituele vooruitgang.". Sommige strofen zijn in secundaire bronnen in het Engels vertaald.
Atma-Darshan werd in 1945 in het Malayalam gepubliceerd. Een Engelse vertaling, door Menon omschreven als "mijn eigen vrije vertaling van het originele Malayalam", verscheen in 1946.
Atma-Nirvriti werd in 1951 in het Malayalam gepubliceerd. Een Engelse vertaling, beschreven als "een vrije weergave van het gelijknamige Malayalam-poëtische werk door de auteur zelf", verscheen in 1952.
De Engelse edities van Atma-Darshan en Atma-Nirvriti werden later samen gepubliceerd in één ongedateerd deel als Atmanadopanishat. Advaita Publishers gaf in 1983 een gecorrigeerde editie uit ter gelegenheid van de honderdste geboortedag van Menon.
Na zijn dood werd in 1973 de Atmananda Tattwa Samhita gepubliceerd, gebaseerd op op band opgenomen gesprekken tussen Menon en enkele discipelen. De titelpagina geeft aan dat het boek werd samengesteld, bewerkt en dat delen ervan in het Malayalam werden vertaald door zijn zoon, K. Padmanadbha Menon.
