Ryokan: monnik en dichter.
Gedichten van Ryokan, een verlichte zenmonnik
Ryokan: monnik en dichter.
Ik hou erg van de gedichten van Taigu Ryokan (1758-1831). De eenvoudige, directe
beschrijving van het leven van een teruggetrokken, verlichte bedelmonnik heeft mij lange
tijd geïnspireerd; zo wilde ik ook wel gaan leven. Dat is totaal anders gelopen;
ik werk elke dag met mensen, en leef in een grote stad. Tja, zo gaan die dingen.
Dichters die aan hem verwant zijn zijn bijvoorbeeld P'ang Yun en Han Shan uit China, of
Ikkyu Sojun en Hakuin Ekaku uit Japan.
Ryokan had geen discipelen, woonde niet in een tempel, en was in de ogen van de
wereld een arme bedelmonnik die het grootste deel van zijn leven in het vaak
besneeuwde landschap rond de Kugami berg doorbracht. Hij bewonderde de Soto Zen
leringen van met name Dogen Zenji en het onconventionele leven en poëzie van Han-
Shan. Hij weigerde diverse malen om boeddhistisch priester te worden, wilde niet vereerd
worden en leefde een groot deel van zijn leven in een simpele hut. Tijdens zijn leven is er
nooit een verzamelde collectie gedichten uitgebracht. Zijn leven bestond grotendeels uit
zitten in zen meditatie, door de bossen zwerven, met kinderen spelen, lezen en schrijven
van poëzie, kalligrafie en een enkele keer met vrienden wijn drinken in het dorp.
Meer informatie over zijn leven en gedichten vind je hier, hier, en hier.
De vertaling is van mijn eigen hand, en altijd gebaseerd op Engelse vertalingen. Mijn
kennis van het oud- Japans is namelijk niet geweldig.
De maan kan in deze gedichten gelezen worden als een symbool voor verlichting.
De eerste lentedagen – de hemel is
helder blauw, de zon enorm en warm.
Alles is nu groen aan t worden.
Ik loop met mijn eenvoudige kom het dorp in
om te bedelen voor mijn dagelijkse maaltijd.
De kinderen zien me staan bij de tempelpoort
komen blij om me heen staan,
trekken aan mijn armen totdat ik stil sta.
Ik zet mijn kom op een witte rots,
hang mijn tas aan een tak
Eerst gaan we touwtrekken met gevlochten gras
daarna omstebeurt zingen en houden we een balletje in de lucht:
Ik schop de bal en zij zingen; zij schoppen en ik zing.
De tijd vergeten, de uren vliegen voorbij.
Mensen die voorbij lopen wijzen me aan en lachen:
“Waarom gedraag je je als een dwaas?”
Ik knik met mijn hoofd maar geef geen antwoord.
Ik zou iets kunnen zeggen, maar waarom?
Wil je weten waar mijn hart vol van is?
Vanaf het begin van de tijd: alleen maar dit! alleen maar dit!
Als een een klein beekje
dat zijn weg zoekt
tussen de bemoste stenen
word ook ik
rustig
helder
en transparant
De dief liet het achter
de maan
voor mijn raam
Deze wereld
een wegstervende
berg echo
leeg en
niet werkelijk.
Binnen
de lichte sneeuw
zijn drieduizend werelden.
In die werelden
valt lichte sneeuw.
De sneeuw
bedekt mijn hut
terwijl het donker wordt.
Ook mijn hart is volledig verteerd.
Dit jaar bij de tweesprong,
na een dag van bedelen,
bleef ik hangen
bij de dorpstempel.
Kinderen verzamelen zich
rondom mij,
fluisterend
“De gekke monnik is
terug gekeerd
om te spelen.”
Hou je hart helder en transparant
en je zult nooit gebonden zijn.
Maar met slechts één enkele verstorende gedachte,
zijn er tienduizenden vormen van afleiding.
Als de talloze dingen je aandacht vasthouden,
verdwaal je verder en verder.
Hoe pijnlijk om te zien;
mensen, helemaal in zichzelf verwikkeld.
In de ochtend, buigend naar allen,
in de avond, buigend naar allen.
Mijn enige verplichting is anderen respecteren.
Gegroet, nooit afkeurende Bodhisattva
In hemel en op aarde staat hij alleen.
Een echte monnik
heeft maar één ding nodig.
Een hart als een
nooit afkeurende Boeddha.
In deze droomwereld
soezen we
en praten over dromen-
droom, droom verder
zo veel je maar wilt.
In koppige stommiteit leef ik, alleen
bevriend met bomen en kruiden.
Te lui om goed en fout te leren,
lach ik om mezelf, negeer de anderen.
Til mijn dunne botten op, steek de stroom over.
een zak in mijn hand, gezegend door het lente weer.
Zo levend is er niets dat ontbreekt,
vrede met de hele wereld.
Je vinger wijst naar de maan
maar de vinger is blind tot de maan verschijnt.
Welke verbinding hebben maan en vinger?
Zijn ze gescheiden of verbonden?
Dit is een vraag voor beginners
verzwolgen in een zee van onwetendheid.
Maar wie voorbij de metafoor kijkt
weet; er is geen vinger, er is geen maan.
In mijn jeugd zette ik de studie aan de kant
en streefde er naar een heilige te worden.
Streng en eenvoudig levend als een bedelmonnik
zwierf ik her en der gedurende vele lentes.
Uiteindelijk keerde ik huiswaarts
en ging vlak onder een bergpiek leven.
Ik leef nu vredig in een hut van gras,
luisterend naar de vogels voor muziek.
Wolken zijn mijn beste buren.
Beneden is een heldere bron
waar ik lichaam en geest verfris.
Boven zijn machtige dennen en eiken
die zorgen voor schaduw en brandhout.
Vrij, zo vrij, iedere dag weer –
ik wil hier nooit meer weggaan !
Ja, ik ben echt een domkop
levend tussen bomen en planten.
Bevraag me alsjeblieft niet over illusie en verlichting
deze oude man glimlacht gewoon voor zichzelf.
Ik waad door stromen met knokige benen
en draag een zak met me mee in mooi voorjaarsweer
Zo is mijn leven
de wereld is mij niets verplicht.
Mijn huis is diep verstopt in het bos.
Ieder jaar groeit de klimop weer wat langer dan het jaar daarvoor.
Niet verstoord door de gebeurtenissen van de wereld leef ik op mijn gemak,
het zingen van de houthakkers bereikt me nog maar zelden.
Terwijl de zon aan de hemel staat verstel ik mijn kleren,
als ik naar de maan kijk lees ik heilige teksten hardop aan mezelf voor.
Laat me wat advies geven aan volgers en gelovigen:
om van de immensiteit van het leven te genieten heb je niet veel nodig.
Te lui om ambitieus te zijn
laat ik de wereld voor zichzelf zorgen.
Voor tien dagen rijst in mijn zak
een bundel twijgen voor de haard.
Waarom kletsen over verblinding en verlichting ?
Luisterend naar de nachtelijke regen op mijn dak
zit ik comfortabel, beide benen gestrekt
Terugkerend naar mijn dorp na vele jaren afwezigheid
neem ik een kamer in de herberg en luister naar de regen
Eén mantel, één kom is alles wat ik heb
Ik steek wierook aan en ga wat moeizaam in meditatie zitten
De hele nacht een constante motregen buiten het donkere raam
Binnen, schrijnende herinnneringen aan de lange jaren van mijn pelgrimstocht.
Versmeltend met de wind
valt de sneeuw.
Versmeltend met de sneeuw
blaast de wind.
Bij de haard
strek ik mijn benen.
Opgesloten in deze hut
doe ik niets en de tijd gaat voorbij.
De dagen tellend
merk ik dat ook februari
gekomen is en gegaan
als een droom.